Door: Joni Janssen

Ons consumptiegedrag is tijdens de tweede helft van de 20e eeuw geëxplodeerd. We kopen we alleen maar meer, meer en meer. Nog steeds consumeert het gemiddelde Nederlandse huishouden bijna jaarlijks meer dan het jaar ervoor. Alles wat we kopen, van kleding tot een abonnement op de LINDA, heeft impact op het milieu. Het gaat zelfs zo ver dat we uiteindelijk zelf de dupe zijn geworden van ons eigen koopgedrag, ook al zien we dat nog niet. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? 

Veel producten die nu worden gemaakt, zijn enorm vervuilend. Jaarlijks wordt er ruim twee miljard ton afval per jaar geproduceerd. Hierdoor groeit de plastic soep enorm en neemt biodiversiteit af. Het produceren van goederen en voedsel zorgt verder voor bijna de helft van de CO2-uitstoot wereldwijd. Dit heeft verschillende oorzaken. “Er zijn twee lange termijntrends die je hier ziet. Ten eerste is er gewoon steeds meer aanbod. Dit is al aan de gang sinds de industriële revolutie in de negentiende eeuw toen er op veel grotere schaal kon worden geproduceerd. Een tweede is dat we meer zijn gaan verdienen en dus de koopkracht vooruit is gegaan. We kunnen meer kopen dan vroeger.” Dit vertelt historicus Peter van Dam. Hij onderzocht de opkomst van de consumptiemaatschappij en het denken over duurzame consumptie. 

Als we dit zo lezen, moeten we ons gaan afvragen waarom we steeds meer willen kopen. Het antwoord is status. Van Dam: “Na de tweede wereldoorlog werden goederen gezien als iets wat de samenleving een goede samenleving maakte. Het was eigenlijk een manier om te laten zien dat je als land superieur was.” Dat dit momenteel is doorgeslagen blijkt wel uit de cijfers in de eerdere alinea’s. Het merendeel van de Nederlandse consumenten is zich intussen bewust van het feit dat hun gedrag invloed heeft op het milieu. Toch is dit volgens Ruth Mugge, hoogleraar duurzaam consumentengedrag aan de TU Delft, niet op alle vlakken zo: “Mensen zijn zich bewust van een deel, maar niet van alles. Ze zien wel het nut in van recycling, maar bedenken niet dat ze het beeldscherm van hun televisie gewoon kunnen laten vervangen als het kapot is in plaats van dat ze een heel nieuw apparaat aanschaffen.”

Hier wordt gelijk het probleem blootgelegd: consumenten zijn zich wel bewust van hun impact op het milieu, maar ze zien hun koopgedrag niet als het probleem. Ook voor het publiek van de instagrampagina herbruikbarejournalistiek geldt dit. Wanneer er wordt gevraagd of zij zichzelf verantwoordelijk zien voor de gevolgen van hun koopgedrag, geeft 82% aan het oneens te zijn en dat ze dit zien als de verantwoordelijkheid van de overheid. Veel burgers hebben het idee dat de overheid wel zou ingrijpen als het misgaat. De overheid laat het op haar beurt liever over aan de markt. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid om ethische keuzes te maken komt te liggen bij de consument. 

Consumenten zijn echter volgens Van Dam niet zo makkelijk verantwoordelijk te houden als je zou denken. “Het is altijd moeilijk om het individu hier wat over te verwijten. Heel veel mensen willen niet bijdragen aan de vervuiling, maar ontkomen er niet aan. We hebben eigenlijk niet door hoeveel CO2 er nodig is om producten te maken die wij in huis halen. Dan hoef je niet alleen te denken aan de auto die je elke dag uit de garage haalt. Je ziet bijvoorbeeld nooit hoe jouw paar schoenen op de één of andere manier bijdraagt aan het opwarmen van de aarde. Het is iets heel ongrijpbaars en dat is het lastige.” 

Om van die afvalberg af te komen en verdere verontreiniging van de aarde tegen te gaan moeten we dus consuminderen. Maar hoe doen we dat als we ons maar niet bewust zijn van ons gedrag? Mugge vindt dat hier een belangrijke taak ligt voor de overheid. “Er is hier een duidelijke rol voor overheidsbeleid. Ik vrees alleen dat de politiek dit een beetje te lokaal bekijkt, je moet het natuurlijk globaal trekken. Ook al worden producten ergens anders geproduceerd, het vervuilt niet alleen het productieland maar uiteindelijk de hele wereld. We hebben er in Nederland op papier geen last van, maar we hebben er natuurlijk wel last van.” Dit komt volgens Van Dam juist door de rijke landen: “In Nederland hebben we in de jaren zeventig al een soort golf van bewustwording gehad. Het gekke is dat dat eigenlijk ook in onze eigen omgeving heel efficiënt is aangepakt. We hebben nu op veel plekken een schonere leefomgeving dan toen.” Een deel van de oplossing was destijds het verplaatsen van het probleem. “Productie werd verplaatst naar landen met lage lonen. Hierdoor zien wij het afval niet meer en maken we er ons ook minder druk om. Dat is natuurlijk zorgelijk. Tegen de tijd dat Nederland onder water staat is het te laat.”

Net als Mugge is Van Dam inderdaad ook voor meer regelgeving vanuit de overheid. “Zij bepalen natuurlijk de dingen die we wel mogen kopen en welke niet. Zo moeten we naast bijvoorbeeld veiligheid ook denken aan de toekomst van de planeet.” Dit kan volgens Mugge ook Europees geregeld worden: “Producten die gelijk kapotgaan en waar je amper plezier van hebt, daar moeten we echt van af. Het liefst bereik je dit via wetgeving. Binnen de Europese Unie zie je echt wel interesse in bijvoorbeeld reparatieprogramma’s. Daarnaast moeten producten mensen stimuleren om ze te behouden. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een wasmachine die eens in de zoveel tijd een melding geeft dat er een 90 graden was gedraaid moet worden. Dat verlengt de levensduur van het apparaat.”

Het blijft een complex vraagstuk. Al met al kunnen we concluderen dat status een belangrijke rol speelt in het als maar meer willen van producten. Daarnaast is het makkelijker geworden om allerlei producten aan te schaffen door uitbreiding van het aanbod en een stijging van de koopkracht. Dit zorgt voor enorme druk op het milieu waar consumenten zich nog onvoldoende bewust van. Die bewustwording is er niet omdat consumenten de gevolgen van hun acties (nog) niet zien in het dagelijks leven en zal moeten worden gestimuleerd vanuit de overheid. Zij zullen de problemen die ze hebben veroorzaakt dus zelf moeten oplossen.