Door: Joni Janssen en Serena Caruso
Nederland is sinds de jaren 60 een echte consumptiemaatschappij geworden. De winkels liggen vol met plastic hebbedingetjes voor een lage prijs. Hierbij zitten vaak ook producten die binnen de kortste keren weer stuk gaan. Denk aan een waterpistool dat kapot gaat nadat je hem 2 keer hebt gebruikt. In de toekomst is dit verleden tijd. De overheid heeft namelijk als doel gesteld om in 2050 een circulaire economie te realiseren. Hierin is geen plaats meer voor producten die binnen de kortste keren kapot gaan. Waarom mag dit dan nog wel verkocht worden? En hoe gaan we dit aanpakken?
Wat is de circulaire economie?
In een circulaire economie bestaat geen afval meer. Dit komt doordat producten worden gemaakt met zoveel mogelijk duurzame en hernieuwbare grondstoffen die ook nog eens herbruikbaar zijn.
Kwaliteit gaat achteruit
Moeder Anous Kievit herkent zich in het probleem dat speelgoed snel kapot gaat. Haar vijf kinderen hebben veel verschillende speeltjes in handen gehad. “Ik kocht een keer een Barbie van een imitatiemerk. Bij het openmaken van de verpakking viel er al een been af. Ik weet ook nog dat ik een autootje had waarvan de wieltjes na één dag spelen er al af waren gevallen,” vertelt ze.
De frustratie van Anous is voor velen herkenbaar. Dit soort voorbeelden doen de vraag oproepen: Waarom mag zulke troep nog verkocht worden op de markt? Er is weinig regelgeving op dit gebied wat het ingewikkeld maakt om hier iets tegen te doen. “Deze goederen passen niet in een circulaire economie. Het zijn producten waar je amper plezier aan hebt en meteen kapot gaan. Daar moeten we echt van af. Wat mij betreft doen we dat via wetgeving, maar vanwege de vele regels weet ik niet of dat mogelijk is.” Dit zegt Ruth Mugge, hoogleraar duurzaam consumentengedrag aan de TU Delft.
Het is dus moeilijk om via wetgeving antwoord te vinden op deze vragen. Hoe gaan we dan wel de circulaire economie bereiken? De verantwoording ligt hierbij bij zowel de overheid, de producent en de consument. Zelf heeft de overheid pijlers op haar website staan om de circulaire economie te bereiken. Hierin staat centraal dat er efficiënter en duurzamer moet worden omgegaan met grondstoffen.
Bewustwording een belangrijkste eerste stap. Volgens Mugge is die bewustwording er wel, maar zijn consumenten zich nog niet voldoende bewust wat er naast recycling nog meer mogelijk is: “Recycling en energiebesparing zijn 2 dingen die snel genoemd worden. Maar het idee dat je producten laat repareren en er zo dus langer mee doet, dat is iets wat weinig mensen noemen, terwijl dat wel echt een belangrijk onderdeel is van de circulaire economie.” Om dit wel voor elkaar te krijgen, kan een voorbeeld worden genomen aan andere landen. In Frankrijk bijvoorbeeld is sinds een jaar de repairability index verplicht. Op de elektrische producten staat aangegeven in hoeverre het te repareren valt. Een hoge repairability score kan consumenten motiveren het product sneller te laten maken.
Ook in Duitsland wordt er gewerkt aan het stimuleren van langer gebruik en kwaliteit. Dit gebeurt door middel van het ‘Spiel Gut’ keurmerk dat speciaal gericht is op speelgoed. Door middel van verschillende criteria helpt het bedrijf ouders om inzicht te krijgen van het speelplezier en de kwaliteit van een bepaald product.
Het Spiel Gut-keurmerk richt zich wel op duurzaamheid, maar de focus ligt hierbij op de levensduur en niet per se op het milieu. Volker Mehringer, universitair docent en medewerker bij het bedrijf legt uit: “De verschillende criteria zijn vooral gericht op speelplezier. ‘Is het veilig en is het ook leuk? Wat wij ook belangrijk vinden is het educatieve aspect. Leren kinderen iets tijdens het spelen? Dit alles geeft antwoord op onze hoofdvraag, namelijk: is het een kwalitatief product? Natuurlijk kijken we hierbij ook naar de levensduur. Wij testen het voor enkele maanden, maar we stellen onszelf altijd de vraag: zou je dit speelgoedje aan de volgende generatie kunnen doorgeven? Hoe langer het speeltje meegaat, hoe beter het is.”
Mugge ziet hier ook wel wat in: “Wanneer er op een product wordt aangegeven dat het langer meegaat, zet dat mensen wel aan het denken. Het onderscheid in kwaliteit is dan duidelijker en daardoor hoop ik dat mensen een beetje wakker geschud worden. Misschien is dat ook wel de manier om van al die extra spullen af te komen.”
Toch wachten sommige producenten niet op regelgeving vanuit de overheid, maar nemen ze eigen initiatief. Een voorbeeld hiervan is speelgoedbedrijf BioBuddi. Zij maken hun producten van plastic van suikerriet dat speciaal gepland wordt voor de productie van speelgoed. Job Nijssen is algemeen manager van BioBuddi. Na jaren onderzoek is het hen gelukt om materiaal te produceren dat goed te recyclen is en weinig uitstoot geeft bij verbranding.
Nijssen begrijpt wel waarom ouders zoals Anous soms kiezen voor de goedkopere optie in plaats van duurdere, duurzame artikelen. “Het is lastig voor de consument om in te schatten wat lang meegaat. Soms kan je uitgaan van de prijs, maar dit zegt ook niet alles.”
BioBuddi’s missie is om duurzaam en educatief speelgoed te maken. “We willen niet alleen een product dat duurzaam is, maar ook aan kinderen leren wát dat is en hoe dat kan. We willen bewustzijn creeëren. Ik denk dat de nieuwe generatie daar klaar voor is en zelfs al meer bewust zijn dan oudere generaties.”
Er zijn dus verschillende manieren om te werken naar een duurzame wereld waarin het circulair gebruiken van goederen centraal staat. Toch is dit door gecompliceerde wetgeving moeilijk te realiseren. Tot die tijd zullen consumenten dus zelf bewuste keuzes moeten maken op het gebied van duurzaamheid.